Reisverslag

Gepubliceerd op 21 juni 2025 om 20:26

Fokkerijreis naar IJsland

 

 

‘Zij die alle stilte vrezen

Hebben nooit hun hart gelezen

Hebben nooit geknield’

 

De Stilte van C.S. Adama van Scheltema

 

 

De fokkerijreis naar IJsland: met vijftien personen uit Nederland en Duitsland in het noorden van IJsland fokkerij- en trainingsstallen voor IJslandse paarden bezoeken. Een showavond, watervallen, vulkaankraters en de jaarlijkse Laufskalarett. Merries met veulens en jonge paarden grazen de hele zomer op de bergweides. Bij de Laufskalarett halen ruiters deze paarden op. De IJslandse cowboy experience. Bij de verzamelplaats zoeken de boeren hun paarden bij elkaar. Van daar begeleiden ruiters ze naar huis waar de paarden de winter in de weides rond de boerderij doorbrengen.

 

 

Daar is de oproep weer. Ieder jaar zie ik het voorbijkomen: ‘Nog drie plaatsen beschikbaar voor de fokkerijreis naar IJsland. Wie gaat er mee?’ Zal ik? Henk, Patty, Hjerke en Gera zijn erbij en die ken ik al vijfentwintig jaar. Wat als er iets misgaat? Wat als de andere mensen stom zijn? Of erger: ze mij stom vinden? Stef een week alleen laten met de kinderen en zeventien paarden? Ben je dan een egocentrische moeder? Wat als ze me heel erg missen? Of ik hen? Of helemaal niet?

 

 

“Mam ik ben mijn keepershandschoenen kwijt!”

“Pa gaat achteruit, hij doet maar wat met zijn insulinepomp.”

“Wil je even meekijken? Ik denk dat mijn paard ziek is.”

“Doe jij zo even boodschappen?”

“Mama waar is mijn knuffel?”

“De paarden zijn door de draad!”

“Hi, tijd voor een bakkie? Martijn wil scheiden.”

 

 

 

Nelleke, Stephan, Gera, Colette en ik lopen in het donker naar het laatste huisje in de rij. Onze voeten tasten in het donker naar de hobbels en kuilen van het pad. Een heksentrap op naar het zoldertje. Daar slaap ik. De verwarming staat aan en de warmte heeft de vliegen gewekt. Ze komen uit de hoekjes van hun winterslaap en brommen tegen het raam en dakbeschot. Bij het licht van het nachtlampje probeer ik de onruststokers te elimineren. Een T-shirt uit mijn koffer doet dienst als vliegenmepper. Op de vensterbank sjokt het bolste exemplaar. Met een zwaai komt mijn mepper van dienst op hem neer. In doodsnood tolt hij brommend rond. Een tweede mep. Uit het levenloze lijfje welt een witgele druppel. Hebben vliegen geel bloed?

 

Over het vliegenmortuarium kijk ik naar buiten. De jonge hengsten achter ons huisje wisselen spelen en eten alsof ze zich telkens bedenken. De eerste zonnestralen van de dag kruipen over de heuvels. De hoogste toppen van de bergen verdwijnen in de laaghangende wolken. Dichterbij in het dal de rivier. Aan de overkant tegen de helling de dichtstbijzijnde buren. Op mijn telefoon zie ik dat het half zeven is. Door het tijdsverschil zijn we vroeg wakker. Nelleke maakt koffie en thee voor ons. Mijn beurt in de badkamer. De zwavelgeur komt eerder uit de kraan dan het water. O ja. Vergeten. Thermaal water stinkt. Tijdens het ontbijt luister ik naar de verhalen van boer Oddur over hun fokkerij. ‘Het begint met de merries. Die moeten goed zijn en een uitstekend karakter hebben.’ Zijn vrouw Gjuga loopt af en aan uit de keuken met crackers, kaas, IJslandse schapenworst en koffie en schudt haar hoofd als Oddur een al te sterk verhaal vertelt.

 

Is dit houten bruggetje wel sterk genoeg? In de diepte zie ik witte schuimkoppen op de rivier. Petra loodst de gepensioneerde arrestantenbus van de Belgische marechaussee met aanhanger over nog twee bruggetjes en draait dan het gevaarte de enige snelweg van IJsland op. ‘Tijdens de reis vorig jaar kwamen we in een sneeuwstorm terecht’ vertelt Henk. ‘De spierballen van Petra hielden de bus maar net op de weg.’ Waarom was ze ook alweer laat gisteravond bij de busterminal? De remmen moesten gerepareerd worden? Met mijn voorhoofd tegen het raampje zuig ik het landschap in me op en sluit me af voor mijn medereizigers. Ik ben binnen en buiten tegelijk. Of geen van beide.

 

De huid op mijn gezicht trekt strak in de wind. Schrale lippen. Tranen over mijn wangen. Tientallen treden leidden naar de honderdzeventig meter hoge vulkaankrater Grábrók. Kilometers uitzicht. Beter dan een dutje na de lunch. Waterval Glanni spettert de laatste restjes after dinner dip van ons af voor we onze plaats in de bus weer innemen. De laatste etappe naar het noorden. Door de hooglanden. Het schemert als we aankomen bij de cottages. Ik check de hoekjes bij het raam op mijn kamer: geen vliegen. Op de bodem van mijn koffer vind ik mijn bikini. Hjerke steekt haar hoofd om de deur: ‘Kom snel. Het noorderlicht is er!’ De kou bijt in mijn blote benen onder de badjas als ik van de cottage naar de hottub loop. In de hottub omgekeerde kippenvel van het warme water. Boven ons hoofd dansen groene en gele slierten licht aan de hemel. Soms een streep blauw of roze erbij. Vallende sterren. Wat wens ik?

 

Van achter de groene voet van een berg verschijnt de rivier. Ze kronkelt onder ons door het dal en daarna verder richting de vlakte. De vlakte waarvandaan we te paard hierheen zijn gereden. Mijn rijpaard Gerpla staat naast me en neemt nog een hap gras. Ze brengt al tien jaar toeristen naar dit uitzicht. Het groen in het dal wordt tegen de berghelling onderbroken door rotsen zo groot als huizen. Daarboven is de helling bezaaid met lava en nog hoger met witte strepen sneeuw. Vanaf onze positie op een uitstekende heuvel zien we in het dal tientallen paarden de doorwaadbare plaats in de rivier oversteken. Na de oversteek verzamelen ze zich bij het hek. De ruiters die de paarden naar de verzamelplaats leiden staan klaar. Gera wijst naar een van de ruiters achter de paarden: ‘Is dat niet die jongen die ons eerder zingend inhaalde?’ We staan midden in de Laufskalarett.

 

Loslopende paarden en ruiters vormen groepjes. De groepjes klonteren samen. De klonten plakken aaneen tot alle afzonderlijke delen samen een eenheid vormen. Vloeiend beweegt het geheel zich over rotsen, door de rivier en over de graslanden in de richting van het hek. Geen van de paarden of ruiters denkt na over de volgende pas of richting. Ze volgen geen leider. Iedereen beweegt mee op de golf. Gedragen door het geheel van de afzonderlijke delen. Een steek van verdriet in mijn keel. De vrieskou prikkelt in mijn neus als ik inadem. Ik sluit mijn ogen en zucht. Gerpla schudt haar hoofd. Laat het los. Maar hoe dan? Hoe geef je je over aan een geheel als je nergens bij hoort? Als je nergens bij durft te horen? Als je daar waar je onvoorwaardelijk bij hoort, als een koekoekskind over het randje van het nest bent geduwd?

 

Iemand opent het hek. De loslopende paarden vliegen door het hek en galopperen achter de ruiters aan. ‘Okay’ roept Katrina. Opstijgen. Ik voeg in op de stroom loslopende paarden en ruiters. Waar is de rest? Gerpla gaat mee in het tempo ondanks de keien op het pad. Moet ik iets doen? Schuchter lach ik naar mij onbekende ruiters die me links en rechts inhalen. ‘Daar heb je weer zo’n toerist’ denken ze vast. Grind spat in het rond en eindigt in mijn beha. Over de laatste heuvel zie ik in het volgende dal de verzamelplaats. De kraal en heel veel auto’s. En het laatste stuk van het pad. Een heel steil aflopend pad. Risico op struikelen. Over de kop gaan. Gerpla bovenop me. In de laatste bocht zitten Henk en Patty met hun camera’s. Lachen. Achterover zitten. Ademhalen. Beneden.

 

De warmte van de koffie uit het cateringhuisje is na tien minuten uitgewerkt. Zelfs in mijn gevoerde jodphur schoenen zijn mijn tenen koud. Ik controleer de singel en stijg weer op de rug van Gerpla. Voorbij de laatste auto op het parkeerveld pakt onze leider zijn teugels op: volgende versnelling. Over het vlakke pad rijden we naar ons vertrekpunt van vanochtend. Het waait niet meer. Speldenknopjes sneeuw dansen om ons heen. Ik glimlach naar Gera. Als ik Gerpla afzadel geef ik haar een extra aai over haar voorhoofd als afscheid. ‘Dank je wel meisje, voor deze ervaring en dat je me er doorheen hielp.’ In de hottub bij de cottages ontdooien mijn voeten, mijn handen, mijn hart.